22 juli 2014

Rondreis door de VS etappe 2: Las Vegas en de woestijn


woensdag 16 juli 2014

Om iets na drie 's namiddags, New Yorkse tijd, vertrekt onze vlucht naar Las Vegas. We hebben dus nog ruim de tijd om een ontbijtje op te snorren alvorens de bagage samen te proppen en een taxi naar JFK te nemen. We begeven ons naar Union Square, waar vanochtend alweer een boerenmarkt is, maar daar aangekomen blijkt er niet echt iets te vinden te zijn voor een laatste ontbijt. Dan maar terug Broadway op, waar we een heerlijk ontbijt voorgeschoteld krijgen in Maison Kayser, een Franse boulangerie/patisserie waar we achteraf bezien het beste ontbijt van de hele reis genieten.

Overzicht van onze bestemmingen in de woestijn:

De sprong naar Las Vegas bestaat uit een binnenlands vluchtje, maar vergis je niet: ook nu zijn we net geen zes uur onderweg. Vanwege het tijdverschil (drie uur) komen we echter al om 18:00 plaatselijke tijd aan. We pikken onze bagage op en nemen de bus naar de autoverhuurplaats. Daar krijgen we een fraaie witte Chevy Cruze onder onze poep geschoven, waarmee we ons meteen in het Las Vegasiaanse verkeer storten. Les voor de toekomst: zoek een goede navigatie-app. Ik had op voorhand de gratis app Navfree gedownload, inclusief de kaarten voor de staten waar we langskwamen, maar eens onderweg bleken de instructies van dat vermaledijde ding lang niet altijd even duidelijk. Meer dan eens hebben we onderweg afritten gemist of te vroeg genomen, met een olijke omweg tot gevolg. Gelukkig stak het nooit op een paar minuten, maar voor de toekomst moet ik toch eens op zoek naar een gratis offline GPS-app met een wat minder sardonisch karakter.




Ons hotel voor vannacht is The Mirage, dat knal op de Strip ligt, de boulevard in het hart van de stad waar de belangrijkste attracties en casino's te vinden zijn. We dumpen onze bagage in de kamer (heel ruim en weelderig!) en gaan meteen de straat op. Het begint intussen donker te worden, maar de zinderende woestijnhitte hangt nog steeds in de straten. Het is beslist nog warmer dan het in New York was, maar hier heb je gelukkig niet meer die beklemmende vochtigheid. We bezoeken attracties zoals het Venetiaanse Canal Grande (dat binnen ligt, maar onder een volmaakt geschilderde blauwe hemel met witte wolkjes, zodat je moeite hebt om je te herinneren dat het buiten al donker is), en vergapen ons aan alle machtige bouwwerken hier. Ikzelf was op voorhand beslist geen fan van deze stad, maar ik moet toegeven dat ik onder de indruk ben. De gelijkvloerse verdieping van elk gebouw is weliswaar, zonder enige uitzondering, één gigantisch casino, maar als je daar naast kan kijken, is dit indrukwekkender dan pakweg Disneyland. Je kan het zo gek niet bedenken of het is hier nagemaakt: Venetië ten tijde van de Doges (The Venetian), Manhattan (New York New York), het Romeinse Rijk (Caesar's Palace), het oude Egypte (The Luxor), het mondaine Parijs inclusief Eiffeltoren (Paris Las Vegas) en ga zo maar door. We dineren op het terras van een Mexicaanse bar bij The Pink Flamingo, en ga na nog wat ontdekkingstocht moe naar bed.


donderdag 17 juli 2014

Las Vegas in de ochtend is een spookstad. Of toch vergeleken bij de flitsende, schreeuwerige, wervelende chaos van 's nachts. De gebouwen, in het donker baaierds van multicolor lichteffecten en theatrale muziek, liggen er sepia bij in het stoffige woestijnlicht. De mensenmassa's van de vorige avond zijn verdwenen. Hier en daar loopt een straatveger, een verdwaalde toerist steekt de straat over, als een tumbleweed. Er rijden auto's, dat wel: gewone mensen onderweg naar hun werk. Op een weekendochtend moet het hier pas echt uitgestorven zijn.

Maar dat is buiten ons gerekend. Al vroeg begeven wij ons op straat, want ons doel ligt nog een heel eind verder. Vandaag vertrekken we naar het eerste natuurpark, maar vóór we dat kunnen, moeten we eerst nog wel wat inkopen doen. Cathy heeft nog wandelschoenen nodig, we moeten nog een tent kopen, een fluitketel, en genoeg eten om de komende dagen door te komen. Eerste stop is de REI, de Amerikaanse variant van de AS Adventure. Maar eens daar aangekomen, schrikken we ons een hoedje van de prijzen! We besluiten de boel de boel te laten en trekken naar de Walmart verderop, en jawel hoor, daar vinden we precies wat we zoeken, en een pak goedkoper. Zelfs een piepschuim frigobox weten we na wat zoeken te lokaliseren! De totale kost hier is minder dan de goedkoopste tent in de REI. Blij dat we geen impulsaankopen hebben gedaan!

Na een ontbijt in een goeddeels uitgestorven broodjeszaak geven we de bestemming in, en vertrekken we op de lange weg naar Bryce Canyon National Park. De rit zal een goeie vier uur duren (425 km).

We bereiken Bryce in de late namiddag, kopen een America The Beatiful Pass (waarmee je voor 80 $ per personenwagen een jaar lang alle Nationale Parken binnen mag) en zoeken ons een plekje op de Sunset Campground. We zetten de tent op, maken ons eten klaar en spenderen de rest van de avond keuvelend rond de kampeertafel met het zachtjes dovende vuur in de rug. Heel langzaam verschijnen boven ons puntjes licht in de steeds donkerder hemelkoepel, tot we omhuld worden door een stille, magnifieke nacht. De Melkweg welft zich als een breed strook sterren boven ons, alsof iemand achteloos een handvol diamanten op een lap zwart fluweel heeft uitgestrooid.

vrijdag 18 juli 2014

Opstaan! Opstaan! Ontbijten uit de gamellen, en de stapschoenen aan! We stappen in de auto en rijden naar Sunset Point een handvol km verderop, waar een aantal korte trails langskomt. Wij doen een combinatie van de trails Navajo Loop en Queen's Garden, een kleine 6 km lang en heel erg mooi. Bryce Canyon is feitelijk maar een halve Canyon: hij bestaat weliswaar uit een steile wand die in de grilligste vormen is uitgesleten door watererosie, maar er is geen corresponderende wand aan de overzijde. Toch zal Bryce het indrukwekkendste canyonlandschap worden van onze reis! Het pad leidt ons langs hoodoo's (slanke rotspilaren), windows (gaten in de rotsen), bruggen, kloven en terrassen. Tussen bloedrode wanden en okerkleurige rotsen door slingert het pad zich van het ene uitzichtspunt naar het andere. We zijn erg onder de indruk! Het pad gaat een heel eind onder de rand van de canyon, en dat betekent natuurlijk dat we weer naar omhoog moeten ook. Dat doen we via een steile kloof waar het pad zich zigzaggend weer de hoogte in werkt.



Wanneer de wandeling erop zit, eten we pizza bij de Lodge. De namiddag vullen we door de weg verder af te rijden, helemaal langs de rand van Bryce Canyon naar het zuiden, waar de weg ten einde komt. Ergens stond dat we best eerst helemaal naar het eind rijden en op de terugweg de viewpoints bezoeken, en dat doen we dan ook. We krijgen er geen spijt van! En wanneer we 's avonds terug in de buurt van onze camping aankomen, worden we vergast op een heleboel hertjes, die in het tanende licht tevoorschijn komen om te grazen.


zaterdag 19 juli 2014

Niet te geloven: we hebben onze eerste week er al op zitten! Vandaag breken we onze tenten op en trekken we weer verder, want er moet nog meer woestijngeweld gepleegd worden. De rit van vandaag brengt ons 250 km verder, naar een indrukwekkend, bizar geschapen meer genaamd Lake Powell.


Lake Powell is geen natuurlijk meer. Het is ontstaan door de afdamming van Glen Canyon, en is dus eigenlijk een ondergelopen kloof die hier en daar flink buiten haar oevers is getreden. Op die plaatsen zijn weidse, relatief ondiepe (enkele tientallen meters) watervlaktes ontstaan, verbonden door nauwe gedeeltes waar de diepte soms wel honderden meters bedraagt. Vandaag de dag wordt het meer vooral gebruikt voor drinkwater en recreatie, maar vóór de dam was dit gebied het schouwtoneel van allerlei Spaanse en later Mexicaanse ontdekkingen. Eén zo'n voorval is me bijgebleven uit de documentatie. In 1776, het jaar van de Amerikaanse Onafhankelijkheidsverklaring en bijna een eeuw voordat de American Frontier deze plaats zou opslokken, kwam een Spaanse expeditie bij de canyon aan. De twee Franciscaanse priesters uit Santa Fe die de expeditie leidden, hadden eerder dat jaar geprobeerd een doorgang te vinden naar de kust, maar waren daar niet in geslaagd. Doordat de winter naakte, moesten ze in allerijl terugkeren. Onderweg stootten ze op een obstakel van formidabele omvang: de kloof van de Colorado. Om vóór het invallen van de winter thuis te geraken, moesten ze snel de rivier weten te kruisen, maar dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Pas na enkele dagen vonden ze een plek waar ze een pad in de rotsen konden uithakken, afdalen, de rivier oversteken en aan de overzijde weer de wand konden beklimmen. Het was een onderneming van epische proporties, maar ze slaagde, en daardoor konden ze hun avonturen navertellen. Deze plek zou voortaan dan ook bekend staan als El Vado de Los Padres ofte Crossing of the Fathers, en werd nadien nog een hele tijd door kolonisten en andere ontdekkingsreizigers gebruikt. Na voltooiing van de dam in 1963 begon de kloof al snel vol te lopen, waardoor veel landmarks uiteindelijk onder het water verdwenen. Op de plaats van Crossing of the Fathers ontstond allengs de grootste baai van Lake Powell, die ter ere van deze expeditie Padre Bay werd gedoopt.

Lake Powell is tegenwoordig liefst 300 km lang, gemeten van de dam tot de laatste grote baai. Zo ver geraken wij natuurlijk niet tijdens ons korte bezoek, maar we maken wel optimaal gebruik van de tijd die we hebben. We brengen eerst een bezoek aan de machtige dam, en trekken vervolgens naar Wahweap Bay, waar we ons de rest van de namiddag installeren op het strand. Cathy werkt aan haar teint, ikzelf lees een boek en ga afkoelen in het meer wanneer nodig. Raar: hemels fris, zinderend blauw water temidden de broeierige, vlammend oranje woestijn. En terwijl de zon langzaam naar de horizon zakt, gaan de bergen om ons heen zich te buiten aan een machtig, rimpelend kleurenspel.


Wanneer de zon laag genoeg staat, haasten we ons naar de auto en rijden we een paar kilometer naar het zuiden, voorbij de dam. We parkeren onze auto op de parking van Horseshoe Bend, maar daar valt nog niets te zien: eerst moeten we nog zeker tien minuten door de broeierige woestijn lopen om op bestemming te geraken. Het enorme meer is van hieruit amper te zien: het ligt lager dan het plateau waarin de rivier zijn kloof heeft uitgesleten, en ligt dus verscholen achter de zachte glooiingen. We ploeteren door rul roestkleurig zand en over zandsteenrotsen naar een rimpeling verderop waar we de kloof van de Colorado vermoeden, want ook dit niet-ondergelopen gedeelte is natuurlijk haast onzichtbaar tot je er met je neus opstaat (plots kan ik me voorstellen hoe wanhopig los Padres zich moeten hebben gevoeld toen ze onverhoeds op deze kloof stuitten). Het is een verdacht lastig voettochtje, en wij hebben dan nog stevig schoeisel aan. Sommige toeristen op dit pad lopen op teenslippers, ik benijd hen niet. Al snel is mijn keel zo droog als perkament, en lijken mijn ogen wel zandbakken. Maar dat is snel vergeten. Want plots gebeurt het. Plots gaapt de wereld open. Plots verschijnen we bovenop de laatste glooiing, en daar ligt hij, de Colorado, in al zijn verpletterende, huiveringwekkende glorie:


Die avond dineren we in een Indisch restaurantje in het stadje Page, wat ons verrassend genoeg nog smaakt ook. We trekken naar ons hotel, en leggen ons moede hoofd te rusten.

zondag 20 juli

Opwinding! Spanning! Uitgelatenheid! Vandaag gaan we op expeditie naar Antelope Canyon! Tijdens de voorbereidingen van de reis ben ik meermaals op de website van de Navajo-organisatie geweest die deze expeditie leidt, maar plots kan ik me niet meer herinneren of ik de uitstap nu heb geboekt of niet. Ik dacht van wel, maar koortsachtig uitpluizen van de vouchers lijkt op het tegendeel te wijzen. Zelfs in mijn mails is er nergens een spoor van terug te vinden. Wanhoop slaat me om het hart, maar we laten ons niet tegenhouden. We kramen de boel op en haasten ons naar het kantoortje van de organisatie. Daar heerst al een opgewonden drukte. Ik wriemel me naar de toonbank, en leg mijn netelige situatie uit. "I see no reservation for your name," zegt de Indiaanse dame kordaat, maar ze voegt er wel aan toe: "you still wanna go? We got room for two more."
Natuurlijk willen we gaan! We handelen de betaling in de rapte af, en kunnen nog net op de pickup stappen die naar de kloof rijdt.

Nu hoor ik je denken: wat is er zo bijzonder aan die antilopenkloof als je gisteren de pracht en praal van Horseshoe Bend hebt gezien? Issie groter dan? Dieper? Steiler? Nee, niets van dat. Hij is kleiner, nauwer, en heel erg donker. Nauwelijks al die poeha waard, of wel?
Jazeker dus. Antelope Canyon is iets dat je absoluut gezien moet hebben. Hij is niet groot, je wandelt er zo op een halfuurtje doorheen, maar je wordt wel op het ene na het andere wonderlijke schouwspel vergast. Een pittige maar niet-onvriendelijke Indiaanse (feathers, not dots) met een allang vergeten, zeer Amerikaanse naam (iets à la Kelly) leidt ons er doorheen, en toont alle plekjes die je zeker gezien moet hebben. Ik heb mijn statief mee, wat blijkbaar niet mocht, en hobbel wat achter de groep aan. Ik neem veel foto's, maar al voordat we terug aan de ingang van de kloof staan, besef ik dat mijn foto's nooit zullen kunnen bevatten hoe mooi deze kloof wel is. Misschien kunnen betere fotografen dat wel, maar ik blijf toch vooral vasthouden aan de herinnering. Wat een ervaring!


Na Antelope zit de tijd in Page er voor ons alweer op. Na deze nauwe kloof (slot canyon in het Engels) vertrekken we nu immers naar de breedste, diepste, langste kloof op aarde: Grand Canyon. Iedereen kent deze natuurlijk, maar niet zoveel mensen weten dat er eigenlijk geen duidelijk begin en einde aan is. De kloof waar de Glen Canyon Dam in is gebouwd, loopt gewoon verder, en begint zich allengs te verwijden. Steeds dieper snijdt de Colorado zich in, tot ze een vijftigtal kilometer verderop zo breed is geworden dat zelfs een blinde kan zien dat dit geen gewone kloof meer is. Grand Canyon is eigenlijk een kloof in een kloof in een kloof in een..., alsof de rivier zich in meerdere trappen heeft ingesleten in zijn miljoenen jaren bestaan, steeds dieper de geologische geschiedenis in. Hardheid van gesteentelagen en waterstroming samen beeldhouwden dit landschap tot zijn psychedelische proporties, en dat proces is vandaag de dag natuurlijk nog steeds aan de gang. Het eerste deel van onze rit gaat door het plateau, ver bij de rivier vandaan, maar op zeker moment slaat de weg scherp af naar het westen. Het duurt niet lang voor we eerst de kleine broer van de Colorado (toepasselijk genaamd Little Colorado), en vervolgens ook de rivier zelf te zien krijgen.


Ons bezoek aan Grand Canyon is kort, dus persen we er alles uit dat erin zit. Nadat we ons op de camping hebben geïnstalleerd, maken we nog een uitstapje naar de rand, vanwaar we nog net een glimp opvangen van de zonsondergang. Daarna trekken we ons op de camping terug, waar we onder een machtige sterrenhemel genieten van de avond.


maandag 21 juli 2014

Feestdag vandaag, althans thuis, maar daar is hier niets van te merken. We staan vroeg op en rijden naar Grand Canyon Village, waar we de gratis bus nemen naar het South Kaibab Trailhead. Daar begint een wandeling (je raadt het goed, de Kaibab Trail) die de hele breedte van de Grand Canyon doorkruist, maar dat duurt zelfs voor een geoefende wandelaar meerdere dagen. Wij trekken niet verder dan het eerste uitzichtspunt. Beladen met een Camelbak trekken we de kloof in. Het grootste deel van onze tocht dalen we af langsheen de wand van een 'zijdal' van de Grand Canyon, maar op een bepaald moment waaiert het landschap voor ons open: Ooh Aah Point. En het heeft zijn naam niet gestolen! Vanop deze plek heb je een wonderbaarlijk uitzicht over de kloof, en nu pas dringt goed door hoe gigantisch die eigenlijk wel is: de rand van het plateau, waar we een uur geleden aan onze afdaling zijn begonnen, lijkt nauwelijks hoger dan waar we nu staan, en het diepst van het dal is nog steeds oneindig veel lager. Zo laag zelfs dat de Colorado vanop dit punt nog steeds niet te zien is! We zouden wel verder willen, maar voor ons is dit het eindpunt: we slapen vannacht in Las Vegas, en dat is nog een pittige vier uur rijden hier vandaan. En dus zetten we onze stapschoenen met de neuzen bergopwaarts, en beginnen we weer aan de klim.


De rit naar Las Vegas duurt lang, erg lang, en het meeste is over kaarsrechte, ultrasaaie wegen. Saaiheid is de grootste bedreiging hier, begin ik te beseffen, en dus doen we extra onze best om de aandacht erbij te houden. We houden een stop in de Taco Bell van Williams, een onooglijk gat in de pampa, en daarna neemt de andere bestuurder over. Rond 17:00 komen we bij de Hoover Dam aan, en daar houden we opnieuw een stop om dit door mensen geschapen wonder te aanschouwen. Feitelijk lijkt de Hoover Dam veel op de Glen Canyon Dam van twee dagen geleden: een halve cirkel van beton die als een badstop in een kloof zit, met erachter een gigantisch meer temidden van de woestijn. Zelfs in omvang zijn ze gelijkaardig: Glen Canyon Dam is 216 meter hoog, Hoover Dam amper 5 meter hoger. Ik vraag me af waarom de Hoover Dam dan zoveel bekender is. Misschien heeft de leeftijd er wel iets mee te maken: Hoover is liefst 30 jaar ouder (voltooid in 1936, het geboortejaar van Wilfried Martens, die dus al 30 was toen de Glen Canyon Dam werd voltooid). Het grootste verschil tussen de twee is voor ons wel de temperatuur. Bij Glen Canyon was het warm, maar draaglijk. Hier op de Hoover Dam heerst een verschroeiende hitte, die zowel van de zon als van de omringende wanden lijkt af te stralen. Ik probeer me voor te stellen hoe de bouw moet hebben gevoeld voor de werklieden, en slaag er niet in. Snel, terug naar de auto met airco!


Las Vegas. Een tweede bezoek is minder magisch dan het eerste, maar het weerzien voelt verbazend aangenaam. We kennen de hotels langs de Strip intussen, en deze keer is er niet meer die stress van die vermaledijde GPS. We kennen zijn kuren intussen, en rijden we verkeerd, dan maken we gewoon een ommetje. Uiteraard probeert hij ons weer dwars tegen het verkeer in te sturen, maar we zijn wel slimmer, en vinden zelf de weg naar de parkeergarage van ons hotel. Deze keer logeren we niet in the Mirage, maar in hotel New York, New York, als een zinderende echo van de eerste etappe van deze reis. Nadat we onze kamer hebben verkend, trekken we opnieuw de Strip op, zuidelijker nu dan de eerste keer, en verkennen op ons gemakje de talloze buitenissige bouwwerken in de avondschemer. Ik ben wel blij met deze regeling. Ons vorige bezoek heeft ons geleerd dat Las Vegas weinig voorstelt in daglicht, maar wanneer de zon wegzakt en de neonverlichting het overneemt, krijgt de stad een zweem van nostalgische pracht en praal. Heel kitscherig en fake, dat zeker, maar wonderbaarlijk in elkaar gezet niettemin. Ik heb me verzoend met deze stad, en sta mezelf toe me te verbazen.


dinsdag 22 juli 2014

De nacht is heerlijk, en kort, zoals de meeste op deze reis. We staan vroeg op, en gaan nog vóór het ontbijt een speciale attractie uitproberen. Ons hotel is namelijk niet alleen geschapen als een eerbetoon aan New York (inclusief gyproc replica's van het Vrijheidsbeeld, het Empire State Building, het Chrysler Building etc.), het heeft ook een heuse rollercoaster, met de nogal droge naam The Roller Coaster (vroeger heette die Manhattan Express, geen idee waarom de naam veranderd is). Die staat bekend als een nogal wilde rit, en dat blijkt ook! Hij raast om het hotel heen, over het dak, langs het Vrijheidsbeeld en zelfs een stukje doorheen het casino. Onderweg maken we loopings, kurkentrekkers en de meest onstuimige bochten. Een geluk dat we nog niet ontbeten hadden! Alles bij elkaar was dit een geweldig leuke rollercoaster, en de eerste die we nemen buiten een pretpark. Memorabel!

Wanneer we dat eenmaal achter de kiezen hebben, is het tijd voor het ontbijt. Dat doen we in Mary's Hash House (wat niets met weed te maken heeft), waar we gigantische porties voorgeschoteld krijgen: wafels met aardbeien en slagroom én eieren, een omelet met een enorme toren hashbrowns... we moeten stampen om dat allemaal binnen te krijgen en dat doen we ook, want het is razend lekker. Volgende activiteit vandaag: rijden rijden rijden...

Vandaag is onze bestemming Death Valley, en gelukkig kunnen we dat doen met de auto. We kiezen niet de kortste weg naar onze bestemming, maar besluiten helemaal naar de zuidpunt van het park te rijden, zodat we de vallei in de lengte door kunnen rijden. Death Valley is zo ontzaglijk warm deze tijd van het jaar dat je er sowieso niets anders kan doen dan rijden, dus willen we liever meteen alles gezien hebben. Terwijl het landschap om ons heen desolater wordt, zien we de temperatuur op de boordthermometer steeds verder de hoogte in gaan. Het duurt niet lang voor we de 100°F bereiken (38°C), maar daar houdt het niet op. In België zou bij zo'n temperatuur al het hele land plat liggen, maar hier is het nog maar het begin. Al gauw bereiken we 110°F (43°C), een halfuurtje later gevolgd door 120°F (49°C). We houden een korte stop bij Devil's Golf Court, en pas dan beseffen we wat dat cijfertje op de thermometer betekent. Binnen in de auto is het immers lekker fris gebleven dankzij de airconditioning, maar zodra de deur opengaat... Ken je dat gevoel wanneer je de hete oven open doet, en de hitte je in het gezicht slaat? Wel, daar lijkt het op, alleen wandel je vervolgens die oven binnen. Het was heet op de Hoover Dam, maar dit is gewoon ondraaglijk. Meteen parelt het zweet op je voorhoofd, om binnen de minuut weer geheel verdwenen te zijn, verdampt in de hitte. We nemen snel een stel foto's (mijn toestel wordt al snel gloeiend heet) en maken dat we weer binnen zitten.


De weg gaat verder, en gestaag zakken we. De bodem lijkt vlak, maar langs de kant van de weg staan bordjes die ons de hoogte tot zeeniveau aangeven. We bereiken het nulpunt, en rijden verder. Bij een zoutvlakte genaamd Badwater Basin bereiken we het diepste punt van Noord-Amerika: 86 m onder zeeniveau. Je zou denken dat alle water uit de omgeving dan wel naar hier zou stromen, maar het is droog, gortdroog, en onvatbaar warm. De thermometer heeft intussen de 125°F (52°C) overschreden, en nóg is het toppunt niet bereikt. Fata Morgana's doen de weg zinderen als een huiverige danseres. Een kwartiertje later bereiken we de hoogste temperatuur van onze reis:


Terwijl we weer van het diepste punt van het continent weg rijden, begint de temperatuur langzaam te dalen, maar geen enkele keer komen we onder de 115°F. We komen bij een bordje dat ons de weg toont naar een eenrichtingslus genaamd Artist's Drive. Dat klinkt interessant, en dus slaan we af. We worden het voetgebergte weer ingeleid, en de weg wordt wilder. We houden een korte stop bij een uitzichtspunt, en ik maak de fout uit te stappen en naar de top van een heuvel te klimmen. Mooi uitzicht? Misschien, maar ik ben kletsnat wanneer ik weer bij de auto sta. Als je genoeg zweet, verdampt het blijkbaar toch niet allemaal, leer ik hier uit. Eén keer, maar niet meer. Ik betrap mezelf op de gedachte dat ik wel eens een kanaal zou willen laten graven tussen hier en de zee. De hele boel onder laten lopen, dát zou wel voor afkoeling zorgen! Het is fantasie natuurlijk, maar het idee van een aangenaam koele waterplas blijft me achtervolgen.

En uiteindelijk krijg ik toch wel mijn zin zeker? In de verte, verschijnend en verdwijnend in de rimpelingen van de lucht, doemt een oase op. Eerst amper een zwarte vlek, wordt ze langzaam groter, het zwart wordt het diepe groen van warmtebestendig geboomte, en de belofte krijgt gestalte. Ons hotel voor vannacht ligt genesteld in dat groen, en heeft zijn naam niet gestolen: Furnace Creek Ranch. Ook hier is de hitte niet te harden, maar er is een zwembad, en daar maken we ook dankbaar gebruik van. Die hele namiddag brengen we aan het zwembad door (ook al is dat eerder badtemperatuur): Cathy koesterend in de zon, ikzelf schuilend in de schaduwen, met regelmatig een plons tussendoor. De zon zakt weg maar de hitte blijft. Zelfs 's avonds, lang na zonsondergang, schiet het zweet me op het voorhoofd wanneer we uit het gekoelde restaurant naar buiten stappen.

woensdag 23 juli 2014

De ochtend komt, en we vliegen uit bed. Op naar een iets frissere bestemming! Ik had mijn dagdroom over het overstroomde Death Valley luidop verwoord gisteren, en dat had ik beter niet gedaan, want de vallei neemt wraak! Gisteravond had ik me al zorgen gemaakt over de veel te laag hangende plafondventilator, maar vanwege de idiote hitte in dit verderfelijke oord hadden we hem 's nachts toch aan laten staan. Terwijl ik mijn fototas over mijn hoofd til, slaat het noodlot toe (je zou ook kunnen zeggen dat het stom van me was om dat onder die idiote fan te doen): mijn vinger raakt de ventilator, terwijl die net aan volle snelheid aan het spinnen was. Een explosie van pijn jaagt door mijn arm en eindigt in een nogal Neanderthalige kreet in mijn mond. Cathy schrikt, lacht, kijkt bezorgd en lacht opnieuw. Ongetwijfeld terecht. Eerste constatatie: bloed, maar belachelijk weinig. Ik spoel het weg onder de koude kraan (waar lauwwarm water uit komt), en dat is dat. Tweede constatatie een kwartiertje later: mijn vinger begint flink stijf te worden. Geen tijd om daarbij stil te staan, we moeten uit dit hellehol weg! En dus vliegen we de baan op, op naar het noorden, waar we nabij Emigrant (een charmante naam die de geest van deze plek treffend verwoord) een bocht naar het zuiden zullen maken, op naar de kust, en een heleboel water asjeblieft. Onderweg besluiten we wel nog even bij Mesquite Flat uit te stappen en de zandduinen te beklimmen; het is gelukkig iets minder verpletterend warm deze ochtend.


Wanneer dat erop zit, hebben ook nog een tweede uitstap gepland: vanuit Emigrant vertrekken twee wegen volgens de kaart: de "normale" weg naar het westen, die verder zal afbuigen naar het zuiden, en een kortere route direct naar het zuiden, die weliswaar nabij het einde aardig hobbelig wordt (maar niet zodanig dat onze auto het niet aankan, dat wordt namelijk door nog veel miezeriger streepjes aangeduid). Als we die weg volgen, snijden we een heel stuk af, en kunnen we bovendien een zijweg inslaan naar Ballarat, een spookdorp. Dat willen we gezien hebben! Het klinkt veelbelovend, vind je niet? tijdswinst, én een bezoek aan een spookdorp. En dus slaan we resoluut die richting uit.

We vlechten ons een weg door glooiende heuvels en spectaculaire rotsdalen met nul komma niks begroeiing, steeds verder weg van de normale weg. Als we nu motorpech hebben, duurt het uren, misschien wel dagen voor iemand weer langs hier komt. Het is een griezelig besef, en dus houden we de temperatuur van de motor en het brandstofpeil nauwlettend in de gaten. Aanvankelijk is de weg nog in prima staat, maar wanneer we drie kwartier later bij het begin van het hobbelige stuk aankomen, staat er een groot bord aan de linkerkant van de weg: ROAD CLOSED.

Miljaar!! Maar: de linkerkant van de weg? Geldt dat dan eigenlijk wel? Kan het iemand iets schelen in dit gat? We (en dan vooral ik) besluiten het erop te wagen. We sturen de auto de weg op, en merken al snel waarom die op de kaart stond aangeduid als "rough, narrow, winding road". Het asfalt dat er ooit lag, is lang geleden opgegeten door een dinosaurus, of anders is het bedolven geraakt onder een laag steengruis die van de omringende rotswanden omlaag moet zijn gekomen, wie zal het zeggen. Nu en dan komt het nog boven piepen, genoeg om te beseffen dat we nog niet de ongebaande woestenij in zijn gesukkeld. Het klinkt erger dan het is: ondanks alles is dit pad nog degelijk berijdbaar, merken we al gauw, op zich heeft het eigenlijk veel weg van een ordinaire grindweg. Dit kan ons karretje wel aan. Wég vrees van zonet, de temperatuur van de motor zit oké, we hebben meer dan voldoende brandstof, alles loopt op wieltjes.

Maar dan.

Wanneer we zo'n kwartier op deze minder-dan-ideale weg hebben gehobbeld, komen we bij een bocht. Erachter worden we eindelijk door het noodlot ingehaald. Aan de kant van de weg en dwars er overheen staan niet één, niet twee, maar wel vijf borden met "ROAD CLOSED", "END OF ROAD" etc. De weg... is weg. Weggespoeld door een modderstroom, zo blijkt. Niet dat we dat zien, dat zeggen de bordjes, maar we (en dan vooral Cathy) zijn slimmer dan nog meer op ons goede gesternte te vertrouwen. We keren de wagen en beginnen met hangende pootjes aan de terugkeer.

Bijna een uur zullen we daar over doen. We slaan dan toch maar westwaarts af, en houden een middagstop in Panamint Springs alvorens definitief naar de kust te beginnen afzakken. Uiteindelijk zal deze nutteloze omweg ons niet drie kwartier kosten zoals ik aanvankelijk dacht, maar bijna twee uur. Death Valley heeft afdoende wraak genomen. Maar niet langer! Zodra we een eindje buiten Panamint Springs de grens van het Nationaal Park bereiken, weet ik dat we ontsnapt zijn. Hier ligt de wereld voor ons open: 300 km door de dorre onderbuik van Californië, op naar Los Angeles, en de derde etappe van onze reis. So long, suckers!


En mijn vinger? Die is intussen stevig opgezwollen geraakt...